Basiscompetenties voor leraren
De basiscompetenties voor leraren zijn, net als beroepsprofielen, een instrument om de verwachtingen tegenover leraren vast te leggen. De beroepsprofielen beschrijven wat men mag verwachten van een ervaren leraar. De basiscompetenties beschrijven wat een pas afgestudeerde leraar hoort te kennen en kunnen. Ze vormen een referentiekader voor de lerarenopleidingen.
De Vlor brengt een negatief advies uit over het ontwerpbesluit waarmee de Vlaamse regering de basiscompetenties voor leraren wil vastleggen, omdat de basiscompetenties veel te dicht aanleunen bij de competenties van de ervaren leraar uit de beroepsprofielen. Ze beschrijven eerder een ideaalbeeld, dan dat ze realistisch vastleggen wat je van een starter in het beroep mag verwachten. De overheid heeft dat belangrijke onderscheid gemaakt in het decreet op de lerarenopleiding en de nascholing. Na de initiële opleiding zal een leraar nog veel bijkomende competenties verwerven door beroepservaring en een waaier van voorzieningen voor levenslang leren voor leraren. De Vlor vraagt in zijn advies om die filosofie te respecteren in de concrete uitwerking van de basiscompetenties en dus beter af te wegen over welke competenties een leraar moet beschikken als hij afstudeert. De basiscompetenties zoals ze in het ontwerpbesluit staan, zullen de lerarenopleidingen onmogelijk kunnen realiseren.
Daarnaast mist de Vlor enkele specifieke klemtonen. De basiscompetenties bevatten weinig aanwijzingen over beginnende leerkrachten in het technisch en beroepsonderwijs en over leraren praktische en technische vakken. Ze zouden ook meer moeten inspelen op de zorg voor leerlingen met leerproblemen of een handicap. De Vlor vindt dat alle leerkrachten de startbekwaamheid zouden moeten bezitten om les te geven in het buitengewoon onderwijs. Hetzelfde geldt voor het volwassenenonderwijs of voor andere vormen van opleiding. De basiscompetenties zouden de aankomende leraren ook explicieter moeten aanzetten om zich te richten op het leerproces van individuele leerlingen. En de taalvaardigheidscompetentie mag zich niet beperken tot ‘correct taalgebruik', maar zou uitdrukkelijk verschillende taalcompetenties moeten beschrijven.
Ondanks een herschikking blijft er in het ontwerpbesluit onduidelijkheid over het verband tussen gemeenschappelijke basiscompetenties en de specifieke van een bepaalde opleiding. De Vlor vindt dat de opleidingen op het inhoudelijke vlak (niet in structuren) een grote gemeenschappelijke stam moeten behouden.
In verband met het principe van basiscompetenties wijst de Vlor er nog eens op dat het leraarschap ook morele, politieke en emotionele dimensies heeft, naast de technische dimensie van kennis en (handelings)vaardigheden. Een leraar handelt volgens zijn persoonlijkheid, morele opvattingen, engagement, visie op ‘goed onderwijs' en relationele gerichtheid naar de leerlingen. Die aspecten kan je moeilijk vatten in meetbare en operationele doelstellingen. Daarom mag een lerarenopleiding niet alleen gericht zijn op de technische aspecten van het leraarschap. Ze moet de student/cursist stimuleren om een visie te ontwikkelen op onderwijs en leraarschap en om zich de hele loopbaan verder te ontwikkelen. Reflectie op eigen handelen en denken is daar een essentiële doorgroeicompetentie voor.