Advies over het vervolgrapport van de ministeriële commissie rationalisatie en optimalisatie
De raad merkt vooraf op dat niet alle hogeronderwijspartners betrokken waren bij de werkzaamheden van de commissie. Het betrekken van alle partners bij een intensieve herterkening van het hoger onderwijs, creëert nochtans een groter draagvlak en maakt het mogelijk de problematiek vanuit meerdere oogpunten te bekijken.
De raad wijst in dit advies op het belang van de begeleidende maatregelen bij rationalisatie die betrekking hebben op het behoud van tewerkstelling, inzetbaarheid en mobiliteit. Wanneer het rationalisatieproces leidt tot een minder gespreid aanbod, zullen studenten zich noodgedwongen meer moeten verplaatsen. Dit vraagt sociaal flankerende maatregelen met betrekking tot studietoelagen, huisvesting en vervoer. Daarnaast heeft rationalisatie ook ongetwijfeld een impact op het personeel.
Voor de uitvoering van deze begeleidende maatregelen, moet de overheid de nodige middelen voorzien. De raad vermoedt dat deze middelen geen deel uitmaken van het budget van 100 miljoen euro waarvan sprake in het vervolgrapport van de ministeriële commissie. Voor een aantal van deze flankerende maatregelen moet slechts een eenmalige financiering voorzien worden, terwijl andere een herhaalde financiering vragen. Hiermee houdt de overheid onvoldoende rekening. De middelen uit het rationalisatiefonds dat in het financieringsdecreet voorzien werd, zijn naar alle waarschijnlijkheid ook ontoereikend. Het is voor de raad onaanvaardbaar dat men de rationalisering op gang brengt zonder te weten of men de totaliteit van de noodzakelijke begeleidende maatregelen kan financieren. Er moet vooraf duidelijkheid zijn over de totale kostprijs van een rationalisatieoperatie (voor de instellingen, voor de studenten, voor de begeleidingsmaatregelen) en over de financiering ervan.
Het eerste deel van het vervolgrapport gaat over de rationalisatie van de masteropleidingen. Hierbij is de verhouding tot het eerste rapport van de commissie over de rationalisatie van de bacheloropleidingen onduidelijk. Zijn bijvoorbeeld alle factoren die werden opgelijst voor de bacheloropleidingen met de bedoeling een afwijking op de rationalisatienorm te bewerkstelligen, ook geldig voor de masteropleidingen? Zijn er andere of bijkomende factoren? De factoren die een afwijking op de rationalisatienorm voor de masteropleidingen mogelijk maken, zijn in elk geval niet duidelijk opgelijst.
Het is voorlopig nog onduidelijk tot welk soort besluitvorming de voorstellen uit het eerste deel van het vervolgrapport moet leiden. De raad begrijpt dat instellingen rationalisatieplannen moeten opstellen. Het is echter voorlopig nog onduidelijk op basis van welke criteria. Kwalitatieve criteria zijn hierbij van zeer groot belang. Als bij de evaluatie van de rationalisatieplannen blijkt dat niet alle voorstellen financierbaar zijn, stelt de raad voor dat de overheid voorrang geeft aan die plannen die het meest acuut zijn. Op basis van de plannen kan best bekeken worden wat haalbaar en noodzakelijk is. Hierbij is het rendement (in de brede betekenis van het woord en niet enkel vanuit financieel oogpunt) van de rationalisatie essentieel. Als de voordelen voor de instelling klein zijn en de nadelen voor de student (cf. bijkomende kosten en tijdsinvestering) te groot, dan moet er alsnog van rationalisatie afgezien worden.
Het tweede deel van het vervolgrapport gaat over de integratie van hogeschoolopleidingen in de universiteit. De raad is van mening dat het debat over de keuze voor integratie onvoldoende gevoerd is. Hij vraagt zich af of noodzaak en/of de meerwaarde van integratie wel voldoende aangetoond en beargumenteerd is. Temeer omdat aan de hele operatie vermoedelijk een enorme kost verbonden is. Hij wijst er ook op dat de toepassing van wat een eenvoudig principe lijkt, enorme gevolgen heeft voor de organisatie van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Hierover moet grondig nagedacht worden en een diepgaand en open