Advies over Erasmus for All
Met 'Erasmus for All' wil de Europese Commissie na 2013 de lopende programma's voor onderwijs, jeugd, training en sport vervangen. Het programma integreert de bestaande Europese onderwijs- en vormingsprogramma’s: Erasmus, Leonardo da Vinci, Comenius, Grundtvig, Youth in Action, Erasmus Mundus, Tempus, Alfa, Edulink en het programma voor samenwerking met geïndustrialiseerde landen. Het Erasmus-for-All-programma moet het ambitieuze doel helpen realiseren om de mobiliteit van de lerenden te verhogen, zowel in het leerplichtonderwijs, het hoger onderwijs en het volwassenenonderwijs als in het beroepsgericht onderwijs. De Europese Commissie wil ook dat de programma’s meer impact hebben op de innovatie van de onderwijssystemen en dat er een sterkere link is met de Europese onderwijsdoelstellingen. Daarom legt het nieuwe programma de klemtoon op de leerkrachten en docenten: zij kunnen immers zorgen voor een multiplicatoreffect. Het mobilititeitsprogramma moet ook effectiever en beheersbaarder zijn. Tegelijk moet de planlast voor de aanvragers afnemen.
Mobiliteit voor iedereen?
Het nieuwe programma wekt de indruk vooral mobiliteit in het hoger onderwijs te stimuleren. Het levenslang leren wordt wel vermeld als een belangrijk doel, maar het wordt te weinig vertaald in concrete actiepunten. Het valt op dat formele en vooral informele leerervaringen door mobiliteit van volwassenen nauwelijks worden vermeld. Het volwassenenonderwijs wordt in het voorstel gelijkgesteld met Erasmus-training. Dat verengt de scope van het volwassenenonderwijs. Momenteel organiseren onder meer nascholingsdiensten en pedagogische begeleidingsdiensten diverse internationale professionaliserings- en nascholingstrajecten voor leraren. Het is niet duidelijk waaronder die zullen vallen en onder welke organisatorische en financiële voorwaarden ze kunnen worden opgezet. Er is ook veel minder aandacht voor jongeren in het leerplichtonderwijs (inclusief het beroepsonderwijs). De vooropgestelde doelen zijn ook hier in strijd met de concrete uitwerking. Die jongeren worden wel meegenomen vanuit het jeugdwerk, maar niet als lerende. Dat staat in schril contrast met de EU-benchmark dat in 2020 6 procent van de afgestudeerden uit het beroepsgerichte onderwijs (18 tot 34-jarigen) een mobiliteitservaring moet hebben.
Studieleningen
Naast de beurzen plant Europa ook studieleningen voor studenten die een volledige master willen behalen in het buitenland. De Vlor vreest dat die vooral de rijkere studenten zullen bevoordelen. Studenten uit zowel de middenklasse als kansengroepen zullen niet snel geneigd zijn een zware studieleningschuld op zich te nemen, zeker niet in de huidige onzekere context. De Vlor verwijst in dit verband naar de debatten onder meer in de Verenigde Staten over de vraag of commerciële banken dan wel de overheid dergelijke leningen moet verstrekken. Het risico bestaat bovendien dat instellingen de inschrijvingsgelden zullen optrekken, wat meteen de studiekosten nog zou verhogen. De raad pleit daarom voor sterke systemen van sociale voorzieningen en financiële ondersteuning van lerenden waarin de overheid de voornaamste speler is en blijft.