Advies over de vervolgnota financiering hoger onderwijs
Op eigen initiatief brengt de Raad Hoger Onderwijs advies uit over de vervolgnota financiering van het hoger onderwijs die onderwijsminister Frank Vandenbroucke publiceerde. Dit advies sluit sterk aan bij het advies over de conceptnota dat de raad in november uitbracht.
De raad is verheugd dat in de vervolgnota rekening gehouden wordt met een aantal opmerkingen uit het Vlor-advies over de conceptnota. De bijkomende aanpassingen die de minister in de vervolgnota voorstelt, verhelpen echter de onderfinanciering niet waarmee veel instellingen te kampen hebben. Het voorgestelde systeem houdt immers enkel een herverdeling van de bestaande enveloppe in. Een aantal recente beleidslijnen (flexibilisering, Lissabondoelstellingen, gelijke onderwijskansen) zijn bedoeld om het aantal hoogopgeleiden te vergroten. Daar is een meerkost aan verbonden waarvoor de overheid voldoende middelen moet voorzien.
De raad vindt vooral dat het financieringssysteem de bestaande decretale situatie moet ondersteunen en niet impliciet gebruikt mag worden om hervormingen in het hoger onderwijs te laten plaatsvinden, zoals simulaties laten zien.
De raad blijft voorstander van een eenvormige financiering voor hogescholen en universiteiten. In de vervolgnota introduceert de overheid een onderzoekssokkel, die tijdens de overgangsperiode niet van toepassing is voor de te academiseren opleidingen. De raad kan hiermee leven als twee voorwaarden vervuld zijn. De te academiseren (hogeschool)opleidingen ontvangen een aparte financiering via academiseringsgelden en na 2013 gebeurt de onderzoeksfinanciering voor alle academische opleidingen op gelijke basis. De raad merkt ook op dat een onevenwichtige verhouding onderzoek/onderwijs een eenvormige financiering kan bedreigen. Als onderzoek te veel gewicht zou krijgen, dreigen er ongewenste budgetverschuivingen. Hij waarschuwt anderzijds voor een kunstmatig gebruik van gewichtfactoren om zulke verschuivingen in het basisbudget te beletten.
In het voorgestelde financieringssysteem is 88 tot 92 % van de financiering van de instellingen variabel. Dit is een ongeziene situatie, ook in het buitenland. De raad is daarom voorstander van een systeem met een voldoende grote basisfinanciering (sokkel) die evolueert met de index, en een open variabel gedeelte dat jaarlijks aangepast wordt aan de evolutie van de onderwijsparameters.
Om echt gelijke kansen te kunnen realiseren blijft de meerderheid van de raad bij het standpunt dat het variabel deel overwegend gebaseerd moet zijn op inputfinanciering, verbonden met een weging van studentenfactoren. Sommige doelgroepen, waaronder ook studenten met een functiebeperking, vragen immers een intensievere begeleiding en stromen minder snel door, wat hogere kosten impliceert. De raad vindt het voorlopig aanvaardbaar dat de vervolgnota het aantal beurstudenten introduceert als een parameter voor de omvang van de financiering, maar blijft afkerig van het systeem van outputfinanciering. Hij nodigt de overheid wel uit om intussen na te denken over een adequater systeem om academische en culturele drempels en studenten met functiebeperkingen te kunnen registreren. De werkgevers zijn wel gewonnen voor outputfinanciering en nemen hierover een minderheidsstandpunt in.
De raad is niet gewonnen voor het idee om ma-na-ma's niet te financieren en ba-na-ba's voor de helft. Hij pleit voor een gelijke behandeling van beide in een transparante procedure en stelt voor deze aanvullende opleidingen niet te financieren maar er wel een duidelijk sociaal beleid aan te koppelen.
Over het onderzoeksgebonden deel van de financiering herhaalt de raad zijn standpunten en bedenkingen uit het advies over de conceptnota. Hij vindt het goed dat de BOF-sleutel niet gebruikt zal worden maar heeft ook opmerkingen over de nieuwe parameters uit de vervolgnota.