Advies over participatie op school
Het onderdeel ‘participatie op school’ van het participatiedecreet (2004) kreeg diverse evaluaties. In zijn beleidsnota had de minister al aangekondigd de conclusies van deze evaluaties te zullen gebruiken om onder meer leerlingen een duidelijker stem te geven op school. Voor de Vlor waren de evaluaties een aanleiding om de toepassing van het participatiedecreet in het leerplichtonderwijs aan een sterkte-zwakteanalyse te onderwerpen en op basis hiervan een advies te formuleren.
Voor de Vlor is participatie de ruimte die alle betrokkenen krijgen om zich te engageren bij de school als organisatie. Participatie is een open proces dat iedereen in staat stelt ommeningen uit te wisselen, aan gedeelde visies te bouwen en te leren omgaan met verschillen. In die opvatting krijgt een school maximale ruimte voor schooleigen participatie en kan de regelgeving beperkt blijven tot een aantal onderwerpen en minimumvoorwaarden voor de structuren en de procedures. De Vlor wil afstappen van het onderscheid tussen overleg en advies. Alle betrokkenen moeten kunnen overleggen over alle onderwerpen waarvoor zij het recht op participatie krijgen. Vanuit zijn opvatting over participatie definieert de Vlor ‘overleg’ anders dan dat in het kader van de syndicale onderhandelingen gebeurt. Hij beklemtoont vooral de nadruk op de uitwisseling van meningen en de ruimte om gedeelde visies op te bouwen.
Elke school moet autonoom kunnen beslissen hoe zij de participatie organiseert. Er moeten wel specifieke platformen zijn voor leerlingen, ouders en personeel. Ook is een gemeenschappelijk forum nodig, waar vertegenwoordigers van de specifieke platformen en een vertegenwoordiger van de lokale gemeenschap kunnen overleggen met de directie en een afvaardiging van het schoolbestuur.
De Vlor beseft dat participatie tijd vraagt, maar heeft een concept bedacht dat scholen helpt om de tijd die ze aan participatie besteden ook maximaal te gebruiken om samen school te maken.
Download hier het volledige advies