Advies over eerder verworven competenties
Op 23 september formuleerde de Vlor op eigen initiatief een advies over de erkenning van eerder verworven competenties (EVC). Dit advies actualiseert het eerdere advies dat de Vlor uitbracht op 17 juni 2003 en speelt in op recente ontwikkelingen zoals de competentieagenda, het Vlaams regeerakkoord, de beleidsnota onderwijs 2009-2014, de oprichting van het Agentschap voor Kwaliteitszorg in onderwijs en vorming en de evaluatie van de EVC en EVK-procedures in het hoger onderwijs. Bovendien was de tijd rijp voor een nieuw advies over EVC omdat intussen binnen de Vlaamse overheid een consensus gegroeid is over de belangrijkste definities, concepten en termen. De Vlor hecht veel belang aan levenslang leren en is ervan overtuigd is dat de maatschappelijke erkenning van competenties verworven buiten een formele onderwijscontext, bijkomende kansen kan bieden voor verdere ontwikkeling. De beleidsmotieven die de raad in zijn advies opsomt sluiten aan bij deze overtuiging.
Voorwaarden voor een goed EVC-beleid
De Vlor stelt vast dat vandaag een EVC-beleid gevoerd wordt in verschillende onderwijsniveaus en -vormen en ook in andere beleidssectoren. Hieruit en op basis van beleidsmotieven distilleert hij een reeks kritische succesfactoren voor een toekomstig EVC-beleid in Vlaanderen:
- EVC-procedures moeten voor iedereen toegankelijk en transparant zijn;
- Elke aanvrager heeft recht op een goede begeleider. Die begeleider kan later nooit optreden als assessor. De kwaliteit van de EVC-procedures hangt nauw samen met de professionaliteit van die begeleiders en assessoren en hun administratieve ondersteuning. Een uniforme gedragscode zal bijdragen tot de transparantie van het systeem voor de gebruikers. Vertrouwen in EVC veronderstelt dat de aanbieders hun EVC-beleid systematisch evalueren en die kwaliteitsbewaking expliciteren;
- Een transparant EVC-beleid is alleen mogelijk op basis van gemeenschappelijke referentiekaders. Voor alle opleidingen tot en met niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur kunnen dit de eindtermen en beroepscompetentieprofielen zijn, voor opleidingen uit de BaMa-structuur de domeinspecifieke leerresultaten, liefst gezamenlijk ontwikkeld door alle universiteiten en hogescholen die een opleiding aanbieden. Voor een goede toetsing zijn degelijke, valide en betrouwbare instrumenten nodig. De Vlor wenst dat de toetsing opleidings- en instellingsgebonden blijft, maar pleit voor samenwerking op het vlak van instrumenten;
- Een EVC-beleid dat aan al deze voorwaarden voldoet en een duidelijk onderscheid maakt tussen het EVC-bewijs en de vrijstellingen die er aan gekoppeld worden, moet leiden tot EVC-bewijzen die ook kunnen gebruikt worden tegenover derden;
- Indien de overheid EVC een kans wil geven, dan moeten de instellingen die verantwoordelijk zijn voor EVC-procedures hiervoor een billijke vergoeding krijgen. Het lijkt de Vlor ook redelijk dat niet-leerplichtigen een billijke vergoeding betalen voor een EVC-procedure. De kostprijs moet echter voor alle aanvragers gelijk zijn en voor aanvragers uit maatschappelijk kwetsbare groepen moeten sociale correcties mogelijk zijn.