Advies over aanpassing van de decretale bepalingen inzake studievoortgang in het hoger onderwijs
De eerste gevolgen van flexibilisering worden zichtbaar in het hoger onderwijs. Om het rendement van zo’n ingrijpende onderwijsvernieuwing te optimaliseren, zijn voortdurende evaluatie en bijsturing noodzakelijk. De Vlor stelt een aantal maatregelen voor om de studieduur in te beperken die op korte termijn decretaal geregeld kunnen worden en vrij makkelijk kunnen worden geïmplementeerd in de instellingen. Het ruimere debat over flexibilisering en de fundamentele vragen over leerkrediet, volgtijdelijkheidsmaatregelen en examencontracten vat de Vlor aan in januari 2015. Hij neemt hiervoor de tijd tot juni 2015.
De Vlor is overtuigd van de meerwaarde van flexibilisering. Het succes blijkt uit de hogere cijfers van studenten die de weg naar het hoger onderwijs vinden en een diploma behalen. 75 % van de generatiestudenten behaalt uiteindelijk een bachelorsdiploma. 43 % doet dit binnen de voorziene termijn van 3 jaar. Meer dan de helft haalt zijn diploma dus niet in de voorziene 3 jaar. Studieduurverlenging wordt algemeen aangewezen als een van de grote struikelblokken van de flexibilisering, hoewel studieduurverlenging niet altijd problematisch hoeft te zijn. Als meer studenten een diploma behalen, dan is dit ook een meerwaarde voor de maatschappij. Maar studieduurverlenging betekent wel een meerkost voor de student, zijn ouders en de maatschappij.
Wat kunnen instellingen doen om studieduur te beperken?
Een instelling kan ingrijpen op de studieduur door de studievoortgang te bewaken via het leerkrediet en de andere voortgangsmaatregelen. De Vlor gaat in zijn advies enkel in op de studievoortgangsmaatregelen. De voorstellen die de Vlor doet zijn gericht op een snellere opvolging van de studieresultaten, gepaard met betere begeleidingsmaatregelen en een eventuele heroriëntering. Op die manier kunnen studenten sneller studievoortgang maken, een hoger studierendement halen en op gezette tijdstippen nadenken over hun studiemethode en studiekeuze. Instellingen kunnen vanuit hun autonomie beslissen om van deze mogelijkheden al dan niet gebruik te maken.
Mogelijke remediëring en heroriëntering bij zwak studierendement eerstejaars
Cijfers tonen aan dat studenten die in het eerste academiejaar een laag studierendement vertonen, langer over hun studies blijken te doen en een aanzienlijke kans op drop-out vertonen. De Vlor vraagt daarom de mogelijkheid te onderzoeken van expliciet decretaal inschrijving van verplichte remediëring en een heroriëntering bij een zwak studierendement na het eerste bachelorjaar. De Vlor ziet als voorwaarde dat dit gepaard gaat met een degelijk studieadvies na het eerste semester, zodat studenten die zich in de gevarenzone bevinden, gewaarschuwd zijn. Via een kwaliteitsvolle studiebegeleiding worden zij aangezet om na te denken over studiemethode en studiekeuze. Dit is een aanbeveling die de Vlor doet ten aanzien van de instellingen. De maatregel vereist geen decretale wijziging.
Instellingen moeten ook inzicht krijgen in het recente studieverleden (in het hoger onderwijs) van de student zodat zij een nieuwe student dezelfde bindende voorwaarden kunnen opleggen en kunnen weigeren op dezelfde basis als hun eigen studenten. Er mag geen onderscheid meer bestaan tussen contracttype (diplomacontract en creditcontract) zodat studenten studievoortgangsmaatregelen niet kunnen omzeilen door van contract kunnen te veranderen. Instellingen kunnen vandaag bindende studievoortgangsmaatregelen opleggen als studenten geen studierendement van 50 % behalen na een academiejaar. De Vlor vraagt om deze grens op te trekken naar 60 %. Cijfers tonen namelijk aan dat eerstejaarsstudenten met een studierendement van 60 % significant meer kans maken om het bachelorsdiploma in 4 jaar te halen dan studenten met een studierendement van 50 %.
In overleg
De Vlor pleit ervoor dat de instellingen binnen de koepels afspraken zouden maken over de studievoortgangsmaatregelen die zij wensen te treffen. De Vlor is voorstander van een pact tussen de instellingen dat gerealiseerd moet worden met respect voor de autonomie van de instellingen. De Vlor dringt er ook op aan dat instellingen de inhoud van de bindende maatregelen ook zouden bespreken met de lokale studentenraden. De Vlor blijft voorstander van maximaal overleg.